Bij het 'Rudelsheimmonument' zeggen de zussen - in het midden - met de anderen het kaddisj-gebed op.
Bij het 'Rudelsheimmonument' zeggen de zussen - in het midden - met de anderen het kaddisj-gebed op. Foto: Bastiaan Miché

'Nu we hier zijn kunnen we deze plek met eigen ogen bekijken'

Veel moeite is gedaan om familieleden te vinden van de slachtoffers van de Rudels-heimstichting. Die zoektocht leek vruchteloos, totdat twee zussen uit Canada in beeld kwamen.

HILVERSUM Hun ogen zijn verscholen achter de glazen van hun zonnebrillen. Toch is duidelijk te zien dat Anne Goulet en Miriam Rosenbloom geëmotioneerd zijn. Dat zij 76 jaar later op de plek staan waar hun grootvader en -moeder en twee ooms zijn weggehaald door de Duitse bezetter en waar sinds twee weken een herdenkingsmonument staat, grijpt hun zichtbaar aan.

"Nu hoeven we ons de plek niet meer in te beelden. Nu zijn we hier en kunnen we het met eigen ogen bekijken", aldus de twee vrouwen, die ruim zestig jaar geleden met hun ouders naar Canada zijn geëmigreerd. "Het is zo mooi dat mensen zoveel jaar na dato zo veel moeite hebben gedaan om hier een monument neer te zetten. Dat is zo betekenisvol", zeggen de zussen, die even daarvoor bij het monument het kaddisj-gebed hebben opgezegd.

Bij aankomst bij het onlangs geplaatste beeld van Marloes Eerden in het plantsoen aan de Rossinilaan-Verdilaan is duidelijk dat de zussen ontroerd zijn. De angst voor het niet weten wat er komen gaat die de broer en zus met teddybeer en een koffer ernaast uitstralen nadat ze uit het onderkomen van de Rudelsheimstichting gehaald zijn, halen ze er meteen uit. Vanuit het plantsoen kijken ze naar het appartementencomplex. Daar stond vroeger aan de Verdilaan 10 - tegenwoordig Rossinilaan 20-58 - het pand van de stichting die in 1925 openging en waar Joodse verstandelijk gehandicapten werden opgevangen, tot 16 april 1942 toen de Duitsers het pand confisqueerden en het hoofdkwartier van de Wehrmacht werd. Daar ligt een stuk van hun familiegeschiedenis. Een tot dan toe ontbrekend deel van de historische puzzel.
"We weten best veel, maar van het tehuis hebben we nooit geweten." Dat komt ook omdat hun ouders Menno Denneboom en Meta Vomberg niet of nauwelijks over de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog spraken. Het devies was verdergaan met leven. Op die bewuste 16 april 1942 wisten de twee de dans te ontspringen. Over hoe dat is gebeurd, bestaan verschillende lezingen. Volgens één verhaal was het stel die dag vrij en ontdekte bij terugkomst dat iedereen weg was, inclusief directeur Izak Denneboom, zijn vrouw Johanna Spier en hun twee andere zoons Isidoor en Ezra. Een andere lezing is dat de moeder van Menno heeft verklaard dat zij geen idee had wie de jongen was, waardoor de jonge Denneboom heeft weten te ontkomen.

Wat de 68-jarige Goulet en de twee jaar jongere Rosenbloom wel weten is dat hun vader jaren ondergedoken heeft gezeten in Amsterdam. Hun moeder, een verpleegster, verbleef in die periode op een boerderij, vermoedelijk in of rond Zutphen. Na de oorlog hebben hun paden zich weer gekruist. Het verhaal gaat dat Denneboom zijn arm had gebroken en in het ziekenhuis lag. Daar kreeg de verpleegster lucht van en zo zouden zij zijn herenigd. Twee jaar na de oorlog trouwden zij. In het zwart. Vanwege wat zich in de Tweede Wereldoorlog allemaal had voltrokken. In 1953 vertrokken zij met hun dochters naar Canada.
Dat er toch nog familie is achterhaald, verbaast de Hilversummers Gerard Klein en zijn vrouw Ida Tielen. De Joodse Gemeente Hilversum heeft pogingen ondernomen om in contact te komen met nakomelingen van de slachtoffers toen zij bezig waren met het monument voor de Rudelsheimstichting. Een oproep in het Nieuw Israëlitisch Weekblad leverde geen enkele reactie op. "Dat is toch een veelgelezen krant onder Joodse mensen", meldt Klein.

Begin mei kwam daar verandering in. Etienne Denneboom belde de 82-jarige Hilversummer op om hem te feliciteren met zijn verjaardag. Tijdens het gesprek, waarin Klein sprak over de onthulling van het beeld op woensdag 2 mei, viel bij hem het kwartje. En het toeval wilde dat beide dames met hun echtgenoten voor een fietsvakantie in Nederland waren. Voor het eerst in ruim een halve eeuw waren de twee samen in hun geboorteland. Een reis die ze zes maanden terug hadden geboekt. Direct probeerde Denneboom de twee kleindochters van de oud-directeur van de stichting te bereiken om nog bij het officiële moment te zijn. Daarvoor was het te kort dag, maar een week later zijn zij met hun echtgenoten in Hilversum.

Bij Klein en zijn vrouw Ida Tielen is de ontvangst. Onder het genot van een kop koffie krijgen de zussen het verhaal van de Rudelsheimstichting te horen. In vloeiend Engels vertelt Klein over het ontstaan van het Beth Azarja-tehuis, de bijna 17-jarige geschiedenis in Hilversum en dat alle kinderen en het personeel in april 1942 zijn meegenomen naar Monnikenberg. Later zijn zij naar Westerbork gegaan en uiteindelijk zijn de meesten omgekomen in Sobibor. Van Tielen ontvangen zij het door haar gemaakte boekje over de stichting met daarin de 84 achterhaalde namen van de Joodse mensen die zijn weggehaald. Daarmee is dat zwarte deel van de familiehistorie vastgelegd.

'We weten best veel, maar van dit tehuis wisten we niet af'