Toon Kramer woont inmiddels al jarenlang in 's-Graveland.
Toon Kramer woont inmiddels al jarenlang in 's-Graveland. Foto: © Foto Miché / Bastiaan Miché

'Op 7 mei 1945 werden we bedolven door
de Hilversummers'

Het was ooit de bedoeling dat Toon Kramer priester zou worden, maar bijna honderd jaar later staat hij toch vooral te boek als verzetsheld die zich in het najaar van 1944 aansloot bij de Engelse soldaten omdat 'hij zich thuis verveelde'. Driekwart jaar later reed hij als een van de bevrijders vele plaatsen, waaronder Hilversum op maandag 7 mei 1945, binnen.

HILVERSUM Hij zou afgelopen dinsdag vooraan staan bij de onthulling van het beeld van een Polar Bear op het Gooilandplein, ter ere van de Britse bevrijders die op 7 mei 1945 - toegejuicht door duizenden mensen - Hilversum binnenreden. Dat feestje ging voor de inmiddels 98-jarige Toon Kramer vanwege de coronamaatregelen niet door. En dat is best balen, aldus de - zegt hij zelf - 'laatste Polar Bear'.

Hoewel de in 's-Graveland woonachtige Kramer niet meer zo rap is als tijdens zijn jonge jaren, vooral lopen gaat moeizaam, is er geestelijk niet zo veel mis. "Ik mankeer verder niets", laat hij duidelijk blijken. Om daar aan toe te voegen: "Het is de medische industrie die mij in stand houdt."
Tot jarenlang na de oorlog dacht Kramer niet vaak na over de heftige gebeurtenissen die hij als jonge jongen meemaakte. "De eerste jaren na de oorlog droom je nogal. Dat komt je nachtrust niet ten goede. Daar wilde ik vanaf komen. Op een gegeven moment heb ik alles afgeschaft."
Pas toen zijn oudste dochter hem 'erin luisde' bezocht hij weer eens een herdenkingsbijeenkomst in de Nieuwe Kerk. Sindsdien is hij weer een regelmatig geziene gast, ook in Westervoort waar jaarlijks in april de 'Tweede slag om Arnhem' wordt herdacht. Die herdenking ging trouwens dit jaar vanwege de coronamaatregelen ook niet door.

Seminarie

Toon Kramer zag in 1922 het levenslicht. Hij groeide op in Dordrecht als oudste zoon in een gezin van negen kinderen. "We woonden aan drie verschillende rivieren op het mooiste puntje van Zuid-Holland. Ik ben ook altijd een waterliefhebber gebleven, heb met een eigen boot heel Nederland bevaren."
Maar als oudste zoon binnen een katholiek gezin leek de toekomst van Kramer in de jaren 30 al vast te staan. Toen was het namelijk de gewoonte voor de oudste om pater of priester te worden, legt hij uit. En dus ging hij naar het seminarie, een opleiding van geestelijken, in Wernhoutsburg, precies op de grens van Nederland met België. Zo stond het gebouw zelf in Nederland, maar was de tuin in België. In 1942 - toen de oorlog in Nederland dus al twee jaar gaande was - stapte Kramer, zoals hij verwoordt, 'uit dat milieu'. "Het trok mij niet voldoende om dat door te zetten, zo zonder meiden. En ik had een goed geestelijk leidsman die op een gegeven moment zei dat ik naar huis moest."

Franse troepen

En dus ging Kramer terug naar zijn ouders, die inmiddels naar Oosterhout waren verhuisd. Zijn vader Herman kon daar namelijk als bouwkundige aan de slag bij het architectenbureau van zijn broer. De oorlog had Toon Kramer al wel van dichtbij gezien in het klooster toen Franse troepen - een colonne motorrijders met zijspan - in mei 1940 de grens overstaken om de Duitsers tegen te houden. "Dat is ze niet echt gelukt", lacht Kramer nu. "Maar ik vond dat toen geweldig. Het was nieuw. Het leven in het klooster was maar eentonig."
In Oosterhout moest Kramer werken. Via zijn vader belandde hij op een distributiekantoor waar hij voedselbonnen uitdeelde. Dat werk bleef hij twee jaar doen. "Maar gaandeweg merkte ik daar dat de boekhouding niet helemaal of eigenlijk helemaal niet klopte", lacht Kramer. "Het bleek dat wij een bekend centrum waren voor onderduikers. Je had in die tijd naast de bewoners ook de 'reizende bevolking', zoals circusartiesten en schippers. Die hadden ook recht op bonnen. Maar op een gegeven moment ontdekte men dat distributiekantoor Oosterhout meer reizende mensen had dan inwoners. Toen werden we gewaarschuwd dat de politie op komst was."
Voor Kramer betekende dit dat hij moest onderduiken. Echter, ook rond die tijd was er in de buurt van Oosterhout een Engelse bommenwerper met daarin twee Amerikaanse soldaten neergeschoten. Kramer vond de twee gewonde slachtoffers. "Dat was wel komisch", kijkt hij terug. "Ik sprak alleen Frans als buitenlandse taal, geen Engels, maar dacht dat 'blessé' (gewond zijn, red.) in het Engels wel 'blessed' (gezegd, red.) zou betekenen."

'De eerste jaren na de oorlog droom je nogal'

Adrianus Vogels

Maar Kramer wist de twee mannen verborgen te houden en kwam zodoende in contact met het verzet. Uiteindelijk belandde hij in de Limburgse Peel - in Horst-America - waar dankzij de in Limburg wereldberoemde familie Poels vele piloten zaten ondergedoken. "En zo kwam ik in de wereld van de pilotensmokkelaars, pleegden we overvallen en waren we betrokken bij drie grote treinontsporingen", vertelt Kramer. En dat was oppassen. "Ik stond in het politieblad, kreeg valse papieren. Ik heette op dat moment Adrianus Vogels, geboren op 10 augustus 1920, werkzaam als assistent-stationschef."
Op 17 september 1944 zag hij in Deurne 'een hele hemel vol vliegtuigen' op weg naar (de eerste) Slag om Arnhem. Ook toen ging Kramer vechten. Hij raakte gewond, maar overleefde het. Vervolgens ging hij terug naar Oosterhout waar hij eind oktober de bevrijding meemaakte. Al snel sloeg echter de verveling toe en meldde hij zich in Breda aan bij een militaire post. En hoewel Kramer dus nauwelijks Engels sprak, kreeg hij een plek als tolk bij de 49e (West Riding) Infanterie Divisie, ook wel de Polar Bears genoemd.

Grote familie

Tijdens het gesprek draagt Kramer vol trots de badge die herinnert aan die tijd. "Ik ben daar heel zuinig op", zegt Kramer. De Polar Bears - zijn squadron bestond uit 120 man waarvan de helft het einde van de oorlog niet haalde - beschouwde hij als grote familie. Kramer verbleef de eerste maanden in de Betuwe en trok uiteindelijk via Zevenaar en Duiven richting Westervoort waar de echte gevechten plaatsvonden.
Een maand later was Nederland bevrijd. Op 7 mei reed Kramer samen met zijn makkers door allerlei steden met steeds dezelfde taferelen. "Het was één verwarrende aaneenrijging van plaatsen. Het was niet bij te houden. En mijn aardrijkskundekennis van Nederland was niet bepaald volmaakt. Maar overal waren enthousiaste mensen. En Hilversum is voor mij kort samen te vatten: bij het sportpark langs de Soestdijkerstraatweg werden we gestopt. Mensen klommen op de wagens. We werden bedolven door de Hilversummers. We hebben zelfs mensen moeten verwijderen. Het was levensgevaarlijk."
Het contact met de Polar Bears verdween na de oorlog snel. Kramer bleef wel in Hilversum wonen vanwege zijn werk bij de radionieuwsdienst. Hij trouwde en kreeg vijf kinderen en heeft inmiddels zes kleinkinderen. Inmiddels woont hij al jaren in 's-Graveland. "We zijn echte dorpelingen."